Mijmering - Column KinderopvangKennis.nl
Mijmering: column van Jeannette de Jong, Bestuurder bij Blosse & Bestuurslid Vereniging Netwerk Kindcentra & LEJK
De belangrijkste reden waarom ik mijn werk doe, is het kind. Het kind is de essentie van de toekomst. Het kind is geen project, geen resultaat, geen data-punt. Maar wat doen wij volwassenen? Wij bouwen muren. Muren tussen systemen, tussen mensen.
Jeannette de Jong, Bestuurder bij Blosse & Bestuurslid Vereniging Netwerk Kindcentra & LEJK
Column gepubliceerd bij KinderopvangKennis.nl
De belangrijkste reden waarom ik mijn werk doe, is het kind. Het kind is de essentie van de toekomst. Het kind is geen project, geen resultaat, geen data-punt. Maar wat doen wij volwassenen? Wij bouwen muren. Muren tussen systemen, tussen mensen.
Binnen onze organisatie ‘ontwikkelen’ wij geen kinderen – nee, we inspireren hen om zich breed te ontwikkelen. Breed, à la pedagoog Gert Biesta, op hun eigen tempo, op hún manier. Dat is niet altijd makkelijk. Sterker nog, het is vaak ingewikkeld door hoe ons systeem in elkaar zit. We zitten vast in knellende verknipte structuren en hardnekkige weeffouten. Tegelijkertijd zijn wij zélf het systeem. En niemand anders. Wat doen we niet goed?
We focussen te weinig op de brede ontwikkeling van het kind. De basis. We bouwen verknipte, versplinterde organisaties om het kind heen, in plaats van voor het kind.
We zijn er nog steeds niet voor alle kinderen. Sommige kinderen sluiten we uit. We zijn niet inclusief.
De basis kwijt
De basis is eigenlijk simpel: telkens opnieuw kijken wáár een kind staat in zijn brede ontwikkeling. Weten wat de volgende stap is, en dan je gedrag en omgeving daar op afstemmen. Telkens weer. Dáár begint het mee. En dáár hoort een ontwikkelomgeving bij die gedragen wordt door vakmensen: door mensen die reflecteren, die van elkaar leren, en zelf ook elke dag groeien. Want laten we eerlijk zijn: we staan elke dag opnieuw aan de voet van een veranderende wereld. In ons vakgebied is niet-leren simpelweg geen optie. Maar wat doen we? We leggen een deken van methodes over dat leerproces. Voor elk vak een eigen methode. De dag wordt opgedeeld in stukjes. Alles netjes op schema, van vakantie tot vakantie.
We geven uitvoering aan het programma van de methodes. Want dat voelt goed. Dan heb je ‘je werk gedaan’. Zelfs burgerschap – een kernonderdeel van mens-zijn – proppen we in een methode en plannen we in een lesuur. Maar zien we het bos nog, door de methode- bomen heen?
Onderzoeksrapport ‘Kansen op een goede start’ in het basisonderwijs en (deelname aan) VVE-programma’s
Sardes en SEO Economisch Onderzoek hebben onderzoek gedaan naar het verbeteren van de kansen van jonge kinderen uit kwetsbare maatschappelijke groepen bij de start in het basisonderwijs. Aanleiding vormen de zorgen over de deelname van doelgroepkinderen aan voorschoolse educatie en basisschool bij 4 jaar en (het risico op) moeilijk inhaalbare onderwijsachterstanden van jonge kinderen. Het onderzoek heeft in kaart gebracht wat de meest kansrijke beleidsmaatregelen voor Nederland zijn, gegeven het huidige voorschoolse en schoolse stelsel.
Sardes en SEO Economisch Onderzoek hebben onderzoek gedaan naar het verbeteren van de kansen van jonge kinderen uit kwetsbare maatschappelijke groepen bij de start in het basisonderwijs. Aanleiding vormen de zorgen over de deelname van doelgroepkinderen aan voorschoolse educatie en basisschool bij 4 jaar en (het risico op) moeilijk inhaalbare onderwijsachterstanden van jonge kinderen. Het onderzoek heeft in kaart gebracht wat de meest kansrijke beleidsmaatregelen voor Nederland zijn, gegeven het huidige voorschoolse en schoolse stelsel.
De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: Wat zijn de meest kansrijke beleidsmaatregelen voor Nederland om de onderwijskansen van kinderen met (een risico op) een onderwijsachterstand te vergroten bij de start in het basisonderwijs?
Deze vraag is in drie thema’s uitgewerkt en beantwoord aan de hand van negen deelvragen. In bijgaand document ‘Kansen op een goede start’, het onderzoeksrapport van Sardes en SEO, zijn de antwoorden beknopt en uitgebreid toegelicht.
Op 24 juni 2025 heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierop een reactie gestuurd aan de Tweede Kamer. Deze is hier terug te lezen.
Uit de beleidsreactie:
Voor wat betreft het vergroten van de deelname is mijn ambitie om (1) de leerplichtige leeftijd te verlagen van vijf naar vier jaar, rekening houdend met een leeftijdsadequaat aanbod voor vierjarigen. Tegelijkertijd realiseer ik me dat de randvoorwaarden hiertoe (financieel en personeel) nog verdere uitwerking vragen. Die verdiepingsslag ga ik maken.
Daarnaast (2) roep ik gemeenten die dat nog niet doen, op, voorschoolse educatie aan te bieden aan kinderen vanaf 2 jaar, en
(3) moedig ik gemeenten aan zich te blijven inspannen voor het vergroten van het bereik van voorschoolse educatie op een manier die werkt voor de inwoners in hun wijken.
Voor wat betreft het verhogen van de kwaliteit (1) blijf ik scholen die dit het hardst nodig hebben, stimuleren om een hogere beroepskracht-kind ratio in te zetten in de groepen 1 en 2, en (2) beschrijf ik welke inzet dit Kabinet biedt in de ondersteuning van ontwikkelingsstimulering in de thuissituatie.
De brief sluit af:
Een goede start voor elk kind
We hebben het talent van ieder kind nodig. In de praktijk is voor sommige kinderen de kans groter dat zij al bij de start van hun schoolloopbaan een achterstand oplopen. Die kans moeten we koste wat kost zo klein mogelijk maken. Dat is niet zomaar geregeld. Een duurzame verandering lukt bovendien alleen wanneer we met alle betrokkenen de handen ineenslaan. Laten we ons gezamenlijk hard maken om achterstanden vroeg bij de start van het onderwijs weg te werken. We hebben elk kind én elk talent in Nederland even hard nodig.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Mariëlle Paul
Duidelijk advies voor opvoeders: wacht met schermgebruik tot 2 jaar
‘Richtlijnen gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik’ van de Rijksoverheid verschenen op 17 juni 2025
‘Richtlijnen gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik’ van de Rijksoverheid verschenen
Intensief scherm- en sociale mediagebruik kunnen slecht zijn voor de (mentale) gezondheid en ontwikkeling van kinderen. Denk hierbij aan slaapproblemen, paniekaanvallen, depressieve klachten, verminderde concentratie en een negatief zelfbeeld. Staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugd, Preventie en Sport) presenteerde op 17 juni 2025 de ‘Richtlijnen gezond en verantwoord scherm- en sociale mediagebruik’. De richtlijnen, op basis van het onderzoek van wetenschappers, experts en maatschappelijke organisaties, moet ouders en opvoeders houvast bieden bij de mediaopvoeding van hun kinderen.
Gezond schermgebruik
De richtlijn bevat naast tips voor ouders over het gesprek voeren met je kind ook aanbevelingen voor een maximale schermtijd per leeftijdscategorie. Voor kinderen onder de 2 jaar wordt schermgebruik afgeraden, terwijl het advies voor jongeren van 12 jaar en ouder is om niet meer dan 3 uur per dag achter een scherm door te brengen. Daarnaast benadrukt de richtlijn dat gezond schermgebruik meer is dan het beperken van tijd. Het gaat ook om de balans tussen schermtijd en andere activiteiten, samen media gebruiken, en het bevorderen van positieve online ervaringen. Vanuit gezondheidsperspectief adviseert de staatssecretaris een adviesleeftijd voor de eerste smartphone vanaf groep 8. Het is aan opvoeders om bijvoorbeeld vanuit educatieve of andere overwegingen al eerder met hun kinderen te gaan oefenen met smartphonegebruik.
Advies voor balans en structuur
Stimuleer je kind om naast schermactiviteiten ook actief bezig te zijn met spel, beweging en andere schermvrije bezigheden. Specifiek advies is: gebruik van de 20-20-2 regel die adviseert om na 20 min schermtijd minstens 20 seconden in de verte te kijken en daarnaast 2 uur per dag buiten te zijn.
Maak samen afspraken over:
• Waar en wanneer schermgebruik mag.
Het advies is geen schermen tijdens het eten en in de slaapkamer.
• Hoeveel tijd je kind achter een scherm doorbrengt.
Het advies voor schermtijd is:
0 – 2 jaar: geen scherm
2 – 4 jaar: maximaal 30 minuten per dag
4 – 8 jaar: maximaal 1 uur per dag
8 – 10 jaar: maximaal 1,5 uur per dag
10 – 12 jaar: maximaal 2 uur per dag
12 jaar en ouder: maximaal 3 uur per dag
• Welke tv programma’s, apps en games toegestaan zijn. Het advies is:
Kies rustige, geweldvrije media
Geen media met ‘te snel afwisselende’
Geen sociale media voor kinderen <13 jaar.
Volg leeftijdsadviezen voor films, programma’s en games:
Kijkwijzer helpt je bij het kiezen van geschikte programma’s en films, en voor games kun je terecht bij Gamewijzer.
Gebruik internet filters of “parental controls” om te voorkomen dat uw kind via websites in aanraking komt met ongeschikte filmpjes of spelletjes.
Duidelijke leeftijdsnormen sociale media
De richtlijn maakt een duidelijk verschil tussen twee soorten apps: chatapps zoals WhatsApp en Signal, en sociale media zoals Instagram en TikTok. Het advies is om kinderen pas op de middelbare school te laten starten met chatapps. Uit onderzoek blijkt namelijk dat ze in die eerste jaren nog goed te begeleiden zijn door ouders. Een stapsgewijze opbouw helpt: eerst leren communiceren via chat, daarna pas kennismaken met sociale media.
Om een duidelijke norm te stellen, wordt er een minimumleeftijd van 15 jaar geadviseerd voor sociale mediaplatforms zoals Instagram en TikTok. Deze leeftijdsgrens sluit ook aan bij de leeftijdsgrens die andere landen hebben ingesteld als advies.
GOAB-handreiking ‘Wat draagt bij aankwaliteit en effectiviteit van vve?’, een overzicht van bevindingen uit recente literatuur
Op onze leestafel: GOAB-handreiking ‘Wat draagt bij aankwaliteit en effectiviteit van vve?’, een overzicht van bevindingen uit recente literatuur
Deze handreiking is een uitgave van het GOAB-Ondersteuningstraject voor gemeenten en aanbieders van Voorschoolse Educatie uitgevoerd door Oberon, Sardes, de CED-Groep en de brancheorganisaties SWN, BMK en BK in opdracht van het ministerie van OCW. De informatie in deze handreiking is gebaseerd op de stand van zaken in januari 2025. Aan deze handreiking kunnen geen rechten worden ontleend. De informatie in deze handreiking mag onder bronvermelding worden overgedragen, openbaar gemaakt, bewerkt of verspreid.
Een zachte landing voor kleuters: Doorgaande lijn, Kinderopvangtotaal
Het magazine Kinderopvangtotaal.nl sprak lector Cathy van Tuijl en onderzoeker Carlinda Boerdijk naar aanleiding van het LEJK/LEPOVO-symposium op 14 november 2024 over de doorgaande lijn.
Carlinda Boerdijk en Cathy van Tuijl
Het magazine Kinderopvangtotaal.nl sprak lector Cathy van Tuijl en onderzoeker Carlinda Boerdijk naar aanleiding van het LEJK/LEPOVO-symposium op 14 november 2024:
Hoe zorg je ervoor dat peuters zo soepel mogelijk overgaan naar de basisschool? Dat was een van de onderwerpen op het symposium Overgangen: kwetsbaar of kansrijk? Deelnemers vertelden over hun ervaringen en leerden meer over de doorgaande leerlijn en het theoretisch kader hierachter.
In het artikel wordt ook gelinkt naar het onderzoek dat het LEJK samen met het Expertisecentrum Kinderopvang uitvoerde over de doorgaande lijn.
De doorgaande lijn van peuter naar kleuter
Cathy van Tuijl schreef het artikel De doorgaande lijn van peuter naar kleuter in Kiddo 1-2025.
Cathy van Tuijl schreef mee aan Kiddo in het artikel ‘De doorgaande lijn van peuter naar kleuter.’ Kinderen zijn gebaat bij continuïteit van hun ervaringen in verschillende contexten. Dat geldt ook voor peuters die vanuit de kinderopvang uiteindelijk naar de basisschool gaan. Wat is er nodig om die continuïteit te bevorderen?
Elk jaar beginnen ongeveer 150.000 kinderen op de basisschool. Het merendeel heeft daarvoor een vorm van opvang doorlopen. Voor veel kinderen (en hun ouders) is de eerste schooldag best spannend. Een nieuwe groep, een nieuwe leerkracht, soms een andere locatie en een veel grotere groep dan in de kinderopvang. Andere regels en routines, een totaal ander dagritme. Gelukkig wennen de meeste kinderen binnen enkele weken aan die nieuwe omgeving, maar voor 15-20% van de kinderen is die overstap lastiger. Wat kunnen kinderopvangorganisaties en basisscholen doen om deze overgang te vergemakkelijken? We staan stil bij drie niveaus om een doorgaande lijn van kinderopvang naar basisschool te bevorderen.
Belang en betekenis doorgaande lijn
Vooraf is het goed om het wezenlijke belang in te zien van een goede overgang van kinderopvang naar basisschool. Een goed begin op de basisschool draagt onder andere bij aan een positief gevoel van eigenwaarde en positieve gevoelens over school, zowel bij de kinderen als hun ouders. Op de langere termijn is dit gunstig voor de sociale relaties en het leren van kinderen. Het is voor de verdere schoolloopbaan van kinderen dus belangrijk dat die overgang soepel verloopt.
De term doorgaande lijn omvat wel wat meer dan alleen het moment van de overgang. De doorgaande lijn verwijst naar een vloeiende overgang van de peuter- naar de kleutergroep met een aanpak die met het kind mee-evolueert, hetgeen vereist dat pedagogisch medewerkers en leerkrachten tenminste op de hoogte zijn van elkaars aanpak. Met de komst van Integrale Kindcentra (IKC’s) zijn al belangrijke stappen gezet. Zeker voor locaties waar kinderopvang en basisschool zijn samengebracht is het makkelijker elkaar te vinden, kennis te nemen van elkaars werkwijze en informatie uit te wisselen. Een gezamenlijke locatie is evenwel geen garantie dat er wordt samengewerkt. In feite vraagt samenwerking gericht op een soepele overgang om stappen op drie niveaus (Van Druten & Van Langen 2021):
• formele afspraken op het niveau van directies, eventueel ook met de gemeente
• elkaar ontmoeten en kennen (relationeel niveau)
• inhoudelijke afstemming
Dit artikel is te vinden in Kiddo 1-2025, te koop voor €3,95.
Kleuters niet klaar voor school
Kleuters niet klaar voor de basisschool, signaleren schoolleiders door heel Nederland. Lees in dit artikel uit Kader (uitgave AVS) verder. M.m.v. LEJK-lector Cathy van Tuijl.
Hoe corona nog steeds het onderwijs raakt.
Niet zindelijk, geen moment kunnen stilzitten, angstig, totaal geen aandacht hebben voor wat dan ook. Schoolleiders uit alle delen van Nederland signaleren los van elkaar dat kleuters steeds minder vaak ‘klaar’ zijn voor de basisschool. Wat is hier aan de hand?
Geschreven door Lisette Blankestijn
Lees het artikel in Kader, het magazine van de AVS. LEJK-lector Cathy van Tuijl werkte hieraan mee.
Voor ieder kind een stevig taalhuis
In het magazine 'Beter thuis in taal' komen taal en spel naar voren bij de ontwikkeling van het jonge kind. Directeur Anita Derks en lector Annerieke Boland schreven bijdragen voor dit blad (gezamenlijke uitgave van Hogeschool Rotterdam en Actief Ouderschap www.aanpakthuisintaal.nl)
Anita Derks, onze directeur, schreef het voorwoord bij het magazine ‘Beter thuis in taal’. Dit magazine is gemaakt door het lectoraat van Martine van der Puijm aan de Hogeschool Rotterdam. We deelden eerder al haar openbare les. Meer informatie is te vinden via de website www.aanpakthuisintaal.nl
Anita: ‘Thuistaal doet ertoe!’
Het belang van de thuistaal in de opvoeding en het onderwijs aan het jonge kind heeft lang niet de aandacht gekregen die het verdient. In dit magazine wordt gelukkig uitgelegd waarom de thuistaal zo belangrijk is.
Anita Derks
In dit kader wil ik graag een mooie herinnering delen. Eentje van meer dan 30 jaar geleden, maar die me altijd is bijgebleven. Het was 1990 en ik overwoog een carrièreswitch. Opgeleid als vakdocent bewegingsonderwijs werkte ik, door gebrek aan banen in het onderwijs, als assistent-manager sport en recreatie op een bungalowpark. Om te onderzoeken of werken op een basisschool iets voor me was, oriënteerde ik me op een school in het dorp waar ik vandaan kwam: America in Limburg. Ik mocht meekijken in groep 1-2 bij juf Lijsten.
Mark was een kleuter bij haar in de groep. Hij was stil en teruggetrokken en speelde graag op de bouwmat. Bij het buitenspelen was het fietsje zijn favoriet. Het was juf Lijsten en mij nog niet gelukt een gesprekje met hem te voeren. Hoewel hij goed luisterde en deed wat we vroegen, was er van wederzijdse interactie geen sprake. Tijdens het buitenspelen deed ik weer een poging. Ik wist dat hij op de Wouterstraat woonde, de straat waar ik ook ben opgegroeid. Ik vertelde hem dat ik, toen ik klein was, vaak in het Beukenhofje speelde. Ik vroeg hem of hij daar ook wel eens gespeeld had. Terwijl ik wachtte op zijn antwoord begon hij direct, volop in het dialect te vertellen: “Daor heb ik hiel duk gespeuld. En er ziejn ok biesten (Daar heb ik vaak gespeeld. En er zijn ook dieren)”. Bingo, ik had hem! Ik vertelde hem – ook in dialect – dat de schommel mijn favoriete speeltoestel was, maar Mark was het meest gesteld op de “biesten en de douven (dieren en de duiven)”. In ons dialect hadden we ineens contact, echt contact!
De gedeelde ervaring en thuistaal bleken de sleutel om tot echte interactie te komen. Zijn achternaam weet ik niet meer. Ik weet ook niet of het Mark met een c of een k was. Wel kan ik nog steeds de exacte locatie aanwijzen waar het gesprekje tussen mij en ‘Mark met zijn fietsje’ op de speelplaats plaatsvond. Het moment heeft impact gehad. Mark werd gehoord, want ook juf Lijsten kon vervolgens aansluiten bij zijn ervaringen. En ik? Ik viel voor het basisonderwijs. Het was natuurlijk toeval dat we een gemeenschappelijke ervaring deelden en ook dat ik hetzelfde dialect sprak. Maar daardoor raakte ik een snaar en ging het jongetje zich in zijn thuistaal uiten. Een mooie doorbraak.
Uit het onderzoek van Martine van der Pluijm leren we hoe we beter aan kunnen sluiten bij de thuisomgeving van kinderen en hoe we de thuistaal beter kunnen benutten. In dit magazine leest u over het belang van aansluiten bij het kind en zijn thuistaal, in spel en in gesprekken, samen met de ouders. Ik wens u veel leesplezier en veel mooie gesprekken.
Anita Derks, Directeur Landelijk Expertisecentrum Jonge Kind
Onderzoek: invloed schermtijd op taalomgeving
Schermtijd beïnvloedt de taalomgeving – ook al bij de driejarigen, blijkt uit onderzoek uit Australië. Lees verder bij Kleutergewijs.
Australisch onderzoek naar de invloed van schermen van ouders en kinderen laat zien dat de interactie en daarmee het taalaanbod beinvloed worden door meer of minder tijd achter schermen door te brengen.